De Maatstaf-poëzie-enquête revisited

Veertig jaar geleden legde het literaire tijdschrift Maatstaf elf vragen voor aan achttien op dat moment zeer invloedrijke dichters en poëziecritici in een poëzie-enquête. Het leverde een canoniserende berg antwoorden, aan- en opmerkingen vanuit de poëzie zelf op. Op een dergelijke schaal is sindsdien eigenlijk nooit meer gevraagd wat dichters zelf er nou van vinden. Hoog tijd dus, vonden Awater en Poëziekrant, om de Maatstaf-enquête nog eens geüpdatet over te doen.

Het volledige Dossier Staat van de Poëzie vind je terug in Poëziekrant 1 (2023) en in het winternummer van het tijdschrift Awater.

De oorspronkelijke Maatstaf-enquête vind je op de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.

De vragen anno 2023

  1. In 1983 werd de dichters die aan de poëzie-enquête van tijdschrift Maatstaf meededen als eerste gevraagd in hoeverre hun poëzie aansloot bij Nederlandse poëtische tradities en stromingen. Is er tegenwoordig volgens u nog sprake van stromingen in de Nederlandstalige poëzie? En zo ja: welke zijn dat dan?
  2. Kunt u uw eigen werk positioneren binnen het huidige poëzielandschap?
  3. Leest u buitenlandse poëzie en werkt deze door in uw eigen werk? Bent u van mening dat buitenlandse poëzie duidelijk van invloed is (geweest) op de ontwikkeling van de Nederlandstalige poëzie tot op heden?
  4. Waarin onderscheidt de hedendaagse Nederlandstalige poëzie zich volgens u, internationaal gezien en ten opzichte van vroegere periodes?
  5. Ziet u de Nederlandstalige poëzie als één geheel, of vormen de Nederlandse en de Vlaamse poëzie twee verwante maar onderscheiden werelden?
  6. Is er volgens u op formeel en/of inhoudelijk niveau nog vernieuwing van de poëzie mogelijk? Acht u zo’n vernieuwing wenselijk?
  7. Denkt u dat maatschappelijk engagement (on)mogelijk en/of noodzakelijk is in de poëzie? Moet poëzie de maatschappelijke, etnische en seksuele diversiteit vertegenwoordigen?
  8. Poëzie bereikt een minder groot leespubliek dan proza; heeft u daar een verklaring voor? Vindt u dat in papieren media genoeg (kritische) aandacht wordt besteed aan poëzie, en op internet? Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de poëziekritiek in Nederland en Vlaanderen?
  9. Heeft u als dichter baat bij de vele festivals, podia en manifestaties met en rond poëzie die in de laatste jaren zijn ontstaan? Zorgen optredens bijvoorbeeld voor een groter lezersschare of een welkome aanvulling op uw inkomen? Haalt u voldoende bestaansmiddelen uit uw werk als dichter, of vult u die aan met andere inkomsten?
  10. Vindt u dat ‘nieuwe’ vormen als slam, spoken word en Instapoëzie de poëzie verrijken of verarmen? En waarom?
  11. Welke dichter beschouwt u als de belangrijkste, voor uzelf of de poëzie in het algemeen?

De volledige antwoorden van de individuele dichters vind je hier: Maria Barnas, Yousra Benfquih, Anna Borodikhina, Dean Bowen, Tsead Bruinja, Geert Buelens, Ellen Deckwitz, Paul Demets, Lotte Dodion, Ingmar Heytze, Peter Holvoet-Hanssen, Sasja Janssen, Elten Kiene, Hester Knibbe, Ruth Lasters, Delphine Lecompte, Erik Lindner, Lotte Loncin, Nisrine Mbarki, K. Michel, Roelof ten Napel, Tijl Nuyts, Alfred Schaffer, Willy Spillebeen, Michaël Vandebril, Lies Van Gasse, Arno Van Vlierberghe, Anne Vegter, Peter Verhelst en Ad Zuiderent